Geraldine Soute
Oma GerElk mens heeft één moeder, maar twee oma’s. Beiden zijn mij even lief. Ze zijn wel heel verschillend. Dat kun je al aan hun uiterlijk zien. De moeder van mijn moeder, die ik oma Ger noem had een blanke huid en rood haar. Dat haar kende ik niet anders dan grijs met een gelige gloed, kort en meestal in een watergolfje. Ze hield veel van eten en dat kon je ook zien. Bovendien rookte ze in mijn jeugdjaren wel 2 pakjes sigaretten per dag.
Steven Vennecoolstraat
Ze woonde in Amsterdam, in een hoekhuis op de eerste etage boven de kelderboxen. Ze had een tuinkamer op de benedenverdieping. In haar tuin stonden veel rozen. Ik zie haar nog staan. Ze kon als een knipmes met een rechte rug naar beneden buigen en dan vol overgave ruiken aan haar Engelse rozen. Aan de muur had ze gele klimrozen geplant, die ’s avonds heerlijk roken. Ook mijn opa, die ik opa Piet noemde kon genieten van de natuur in die kleine rommelige tuin.
In huis stonden veel potten met tropische planten. Citroengeraniums en orchideeën, die er niet zo bijzonder uitzagen als ze niet bloeiden. In die tijd zag ik de schoonheid en de symboliek van de orchidee nog niet. Ze woonde op nummer 24 huis, je schreef dat als 24 hs. En als je beneden aanbelde bij de deur naast de brievenbussen, dan moest je een trap omhoog. In het eerste portiek moest je dan de linkerdeur hebben. In die deur zat een spionnetje, een klein vergrootglaasje, waar je pas doorheen kon kijken als je een bepaalde lengte had bereikt. Zodra je binnenkwam rook je koffie en Indisch eten. Een lange gang eindigde bij de wc, met links eerst de woonkamer en dan een slaapkamer met balkon. Aan de rechterkant had je eerst de trap naar beneden en dan een kamer waar mijn oma sliep en waar later ook de naaimachine stond. Aan het einde van de gang rechts kwam je eerst links in de badkamer met een verhoogde douchebak en een kleine wasmachine. Mijn oom Max kon daar wel een uur douchen, terwijl hij niet eens meer daar woonde. Aan het eind van de gang kwam je in de keuken, met een piepklein balkonnetje. Vroeger werd daar kolen bewaard, voor de kachel. Nu stond de vuilnisemmer er, en kon je wat was ophangen. De keuken was een voorbeeld van hoe het er in de rest van het huis uit zag. Er was geen plek onbenut. Overal stonden potten en pannen. Soms met kliekjes, soms stond het nog te pruttelen. Een van haar lekkerste gerechten was vis, Ikan Koening. Ook maakte ze haar sambal zelf, maar die was zo heet, dat alleen al de lucht je deed lopen. Tenminste, het was voor mij geen lievelingsgerecht, en omdat haar zonen en neef daar heel lovend over waren, heb ik mijzelf altijd als een buitenbeentje beschouwd. Ik was geen echte Indo. Gelukkig maakte ze ook warme peren en puddinkjes. Daar was ik wel dol op. Ze at het liefst met de hand. De manier waarop ze een bolletje rijst kon maken met haar vingers heb ik altijd uniek gevonden. Ik ken niemand, die dat ook doet. Hoeveel (klein)kinderen heeft ze wel niet gevoerd op deze manier?
We hebben als gezin vaak in dat huis gelogeerd, soms ook met Oud en Nieuw. Ik herinner me het balkon waarop ik eens met een grote staaf Bengaals vuur duizend doden gestorven ben. Hetzelfde balkon waarop mijn opa en oma ons altijd stonden uit te zwaaien totdat we met de auto de hoek om reden.
Glimmers
Ik herinner me nog hoe oma Ger in paniek raakte, als ze na het afwassen haar gouden ring met de Robijn niet meer kon vinden. Ze was altijd bang dat er iets mee zou gebeuren. En dan lag de ring niet in het zeepbakje onder de geiser, maar ergens in de woonkamer. Ze was gek op goud. Mijn nichtje Michelle en ik hebben van haar dezelfde gouden armband gekregen. Vierentwintig karaat goud, een mooie roodgele kleur. Die van mij is al lang niet meer rond. Ik heb hem om mijn (toen slanke) pols gedaan en hij is er altijd om gebleven. Dat moet toch al zo’n vijfentwintig jaar geleden zijn gebeurd. Precies weet ik het niet meer. Je kon haar geen groter plezier doen dan naar een juwelier te gaan. Door haar heb ik geel goud leren waarderen.
Alles kon
Mijn oma was een kei met naaien. Ze naaide poppenkleertjes voor de Barbies, tenminste, ik had Francie, een nichtje van Barbie, een pop die van boven minder bedeeld was dan haar beroemde tegenpool. Oma leerde mij naaien met de hand. Het poppenrokje dat ik op een vakantie bij haar maakte heb ik nog steeds. Ik mocht ook gewoon op haar trapnaaimachine. Die stond in zo’n meubel, waarin je alles kon opbergen. Ik weet nog dat ik in haar slaap- en naaikamer op de grond een bruinwit geruit bloesje heb geknipt, zonder patroon. Ze had namelijk ook een echte stofschaar, een genot om mee te werken. Haar collectie knopen en garen was gigantisch. Als ik in mijn naaikamer rondkijk, dan weet ik dat ik iets geërfd moet hebben van dit lid van de familie Soute. Of zou oma alleen gehamsterd hebben omdat ze ooit in haar leven echte armoede heeft gekend?
Ze was koopziek, ze kocht om te kunnen kopen. Dat herken ik in mezelf ook. Omdat niemand je daden of acties goedkeurt, jezelf belonen, omdat je nog niet in de gaten hebt dat de goedkeuring in jezelf zit. Hoeveel stofjes had ik niet al verzameld, die ik nooit zou gebruiken? Ook oma’s kasten lagen vol met lakens, handdoeken en stoffen voor kleding. Ze kon geen winkel bezoeken zonder er iets te kopen. Toen ze niet meer zo goed ter been was en ze zich met de rollator moest behelpen, kon ze alleen maar winkelen als je voor de deur kon parkeren.
Er zijn enkele zomers geweest waarin ik van Den Haag of van Nijmegen naar Amsterdam ben gereisd. Soms voor een korte logeerpartij, soms voor een kort bezoek. Ik kan me de treinreis van Den Haag naar Amsterdam nog herinneren, toen prins Willem-Alexander geboren was. We kregen vrij en mijn opa en oma hebben me toen met de trein meegenomen. Daarna pakte je bus 21 naar Geuzenveld. Die reis heb ik nog vele jaren gemaakt. Toen ik wat ouder was bleef ik soms met mijn achternichtje Angelique uit Rotterdam slapen. Bij oma Ger kon alles, alles was mogelijk. Ik vraag me af of zij wel eens nee zei?
Solex
In de kelder stond een zwarte Solex, die zij heel behendig kon bedienen. De brommer vervoerde haar van winkel naar huis en van markt naar familie. Zelfs bij de broer van mijn vader, kwam ze heel vaak, meestal met lekkere Indische hapjes in haar tas. Ik herinner me die ene keer, toen we in Bos en Lommer boodschappen gingen doen, volgens mij naar een stoffenwinkel. Ik zal een jaar of tien geweest zijn. Ze moest eerst het ding starten en daarna moest ik er snel achteraan rennen en achterop springen. Hard zal het niet gegaan zijn, en we hoefden toen geen helm op. Boodschappen met oma doen was niet altijd leuk. Als ze haar zin niet kreeg, dan kon ze heel boos worden. Vooral in een winkel schaamde ik mij daarvoor. Ik wenste dat ik heel klein werd. Nu besef ik dat ik heel graag een beetje van haar assertiviteit had willen hebben.
Wie was zij?
Als ik naar een jeugdfoto van haar kijk, of naar een foto waarop ze net zo oud was als ik nu ben, dan heb ik zoveel vragen. Wie is eigenlijk die vrouw, die soms zo ruw overkwam? Deed ze alleen maar zo om zich te beschermen? Wat heeft ze niet allemaal meegemaakt in haar leven? Als oudste kind in een zeer groot gezin was er voor haar geen ruimte om naar school te gaan. Ze moest zorgen voor haar broertjes en zusjes. Ze heeft armoede gekend. Ze was tien jaar jonger dan mijn opa. Hoewel die de mooie naam Theodorus Godfried droeg, noemde ze hem Piet. Waarschijnlijk was dat verbasterd van Godfried tot Fried en Piet. Ik kan het haar nu niet meer vragen. Tijdens de oorlog in Indië heeft ze een miskraam gekregen en om de bloeding te stoppen hebben ze haar ondersteboven opgehangen. De maanden durende overtocht per boot uit het verre Indië is ze heel ziek geweest. Dit soort ervaringen vertel je natuurlijk niet aan een kleindochter. Maar het maakte haar wel tot de vrouw die ze is geworden. De harde buitenkant die ze soms liet zien verhulde een heel groot hart, dat weet ik nu zeker. Haar huis stond altijd open voor haar kinderen en kleinkinderen. Ze had altijd wel bezoek. Toen opa nog leefde ging ze vaak kaarten met familie en vrienden. Dan zaten ze met z’n vieren in de woonkamer. De lucht was dan vol sigaren- en sigarettenrook. En op de tafel lag altijd kleingeld. Ze speelde altijd om geld. En ik durfde nooit om iets te vragen als ze bezig was, stel je voor dat je haar zou storen!
In de woonkamer hing altijd een kooitje met een gele kanariepiet. Ze heeft er een gehad die wel vierentwintig jaar is geworden. ’s Avonds ging er dan een theedoek over de kooi. Soms mocht het beest losvliegen. Daar moest ik niets van hebben, vooral niet als het beest met zijn scherpe pootjes op je haren ging zitten. Ik geloof niet dat ze opmerkte dat ik dat niet leuk vond. Ze kon heerlijk genieten van het gezang van de kanarie. Als ze opera of operette draaide op de radio of de langspeelplaat, dan floot het beestje altijd mee. En zij zong ook mee, hoewel ik toen niet het idee had, dat ze kon zingen. Maar ja, toen hield ik ook helemaal niet van die klassieke muziek.
Mijn opa
Op een gegeven moment kreeg mijn opa longkanker. Hij heeft nog jaren geleefd, geheel tegen de verwachting in. Ik kan me goed voorstellen dat het haar niet gemakkelijk viel om hem te verzorgen. Hij moest weer leren praten, en kreeg alle aandacht van iedereen. Op het laatst stonden de potjes Olvarit in de keuken opgestapeld, iets anders kon hij niet meer eten. In die tijd verhuisden wij van Den Haag naar Nijmegen. Op de fatale dag, dat mijn opa zou overlijden, zou ik naar hen toegaan. Maar ik wilde nog liever een western op televisie bekijken. Toeval of niet, mijn opa stierf die dag. Hij stikte in zijn eigen bloed. En mijn oma was in paniek geweest. Al die jaren, nu nog eigenlijk, vond ik dat ik die dag bij hen had moeten zijn. Of het mijn opa had kunnen redden, betwijfel ik, maar wellicht had oma zich niet zo alleen hoeven te voelen. Ik heb het er met haar nooit over gehad.
Alleen
Hoewel ze zich uitstekend kon redden in haar eentje hoorde ik ook af en toe alarmerende berichten. Tot twee keer toe verscheen mijn oma in mijn dromen. Na de eerste droom bleek ze van de trap naar de kelder gevallen te zijn. De tweede keer ook. Ze liet wel eens wat aanbranden in de keuken, of ze vergat het gas dicht te draaien, wat hetzelfde effect heeft. Een paar jaar later kreeg ze haar eerste hersenbloeding. De manier waarop ze haar lot droeg toen ze plotseling al die dingen niet meer mocht en kon doen die haar leven vulden, heeft mij altijd verbaasd. Zo assertief als ze was in die winkel dertig jaar geleden, zo gelaten en berustend was ze toen. Ze mocht niet meer roken en geen koffie meer drinken. Ze maakte vroeger altijd een pot sterke koffie, en gedurende de dag schonk ze een beetje in haar kopje en deed daar dan heet water bij. Ze gebruikte altijd van die wiebelende Engelse koffiekopjes met voet. Als je koffie voor haar moest halen, dan was het een hele klus dat zonder voetbad te doen. Ze kocht graag Engels en ander porselein. Ze gaf het ook graag weg, ook al vond je het eigenlijk niet mooi. Door de hersenbloeding kon ze haar hand niet meer goed gebruiken zodat ze ook niet meer kon borduren, haken of puzzels maken. Hoeveel spreien heeft ze in haar leven wel niet gehaakt van kleurige wol? Er leek toen geen einde aan te komen. Ook heeft ze ontelbare kleedjes en tafelkleden geborduurd. Ze hield meer van voorbedrukte stof dan van telpatronen. Na de hersenbloeding was haar gezichtsvermogen ook achteruitgegaan, zodat ze ook niet meer naar televisie kon kijken zoals zij dat gewend was. Waar was mijn actieve oma gebleven?
Kinderen
Waar ze altijd van genoten had, en wat ze gelukkig in haar laatste jaren nog steeds kon doen waren haar (achter)kleinkinderen. Ik kan me nog herinneren dat ik op de trouwdag van Lady Diana en prins Charles met een drie weken oude Susanne in de draagdoek de trein genomen heb. Oma logeerde toen bij mijn ouders in Nijmegen. Je deed haar geen groter plezier dan haar een klein kind in handen te geven. Haar spelletjes waren wild en ze had net zoveel plezier als het kind zelf. Haar versie van hop-paardje-hop, het rijden op de knie, heb ik bewust overgenomen. Ze riep dan “djien-têt-têêêt, djien-têt-têêêt, djien-têt, djien-têt, djien-têt-têêêt”. Daarbij hield ze het kind onder de oksels vast, zodat het niet kon vallen. De bewegingen werden daarbij wilder en wilder. Ik beschouw dit spelletje als een erfenis uit een ver verleden. Als je haar zo bezig zag, dan zag je een andere kant van haar. Kon zij nu wél genieten, had zij dat als jonge moeder gemist? Kon zij hiermee het kind zijn wat ze toen verloren had? Was zij het kind, dat ze nooit had mogen zijn?
Quilt
Met oma kon je altijd wel lachen. Ze lag een keer in het ziekenhuis in Alkmaar. Ik weet niet meer of het voor controle was. Het was in ieder geval niet echt ernstig. Ik kwam met mijn moeder van een patchworktentoonstelling in Lelystad en we waren via Enkhuizen naar haar toe gereden. We hebben met zijn drieën enorm gelachen. Ze kon altijd schateren als je het over vieze dingen had, zoals seks en aspecten van de stoelgang. Ik heb die zondag beloofd dat ik een quilt voor haar zou maken, een deken voor de korte slaapjes op de bank.
Een paar maanden later kreeg ze haar tweede hersenbloeding. Samen met de toen nog kleine Michel en Laura en Susanne heb ik haar bezocht. Mijn tante Rina had gezegd dat ze geen contact met haar konden krijgen. Ik schrok inderdaad toen ik mijn oma zo zag liggen. Ze lag half op haar linkerzij met verwarde haren om het hoofd. Haar mond half open. Ik dacht echt dat ze dood zou gaan, en dat ik haar nooit meer zou zien. Ik heb tegen haar gesproken, ik heb haar de quilt laten zien die ik voor haar aan het maken was. Ik word weer emotioneel als ik er aan denk, de tranen springen weer in mijn ogen. Hoe hulpeloos voel je je niet op zo’n moment? Ik heb haar geaaid over de haren en schouders en ik heb haar op haar wang gekust. Ik heb gehuild waar de kinderen bij waren. En ook op háár gezicht verscheen een traan. Had ze mij gehoord? Had ze iets opgevangen van wat ik bedoelde? Dat ik het niet eerlijk vond dat zij daar zo lag? Hoe kon dat? Ze kon toch immers niet communiceren? Was ze toch bij geweest? Ze lag daar zo stil. Ik heb de kinderen afscheid van haar laten nemen. Misschien zouden ze haar nooit meer zien. Ik ben gevlucht met de kinderen, de buitenlucht in. De zon scheen. Ik heb haar niet meer teruggezien. Wonderbaarlijk genoeg is ze weer opgeknapt. Via mijn moeder hield ik mij op de hoogte. De quilt kon ik pas weer ter hand nemen en af maken toen zij al een tijdje begraven was.
Kost en inwoning
Toen ik in oktober 1977 begon aan een opleiding tot programmeur mocht ik bij oma wonen. Ik betaalde haar kostgeld, met het innen daarvan was ze altijd heel precies. Daarvoor kreeg de tuinkamer en zorgde zij voor het eten. Op de dag dat Wims moeder begraven werd verhuisde ik met een motorvriend mijn studentspullen naar Amsterdam. Toen wist ik nog niet dat ik Wim heel erg zou missen, en dat we avonden met elkaar zouden telefoneren. Op kosten van Wims vader! Als je verliefd bent, zie je niet alles van je omgeving. In die tijd leefde ik heel dichtbij oma, en ik kon een kijkje nemen in haar leven. Alleen... ik was toch bezig met mijn eigen leven. Ik leefde van weekend naar weekend. Een jaar lang heb ik elk weekend gereisd tussen Amsterdam en Swalmen. Mijn motor stond dan geparkeerd in het portiekje onder de trap. De spiegels moesten dan ingeklapt worden, omdat hij niet door de deur ging. Oma ging altijd eerder naar bed dan ik, zodat ik meestal met Wim kon bellen. Ze stond wel altijd vroeg op, om dan te vragen of ik wel aan mijn boterhammen had gedacht, en of ik wel genoeg had, en of ik niet iets wilde eten, en of ik die avond bleef eten.... Eigenlijk zoals ik het nu zelf met onze kinderen en hun vrienden doe.
Ze kon wel heel streng zijn, zo beleefde ik dat in die tijd. Ergens kon ze ons de sleutel niet aanreiken waarmee wij wel een toegang zouden kunnen krijgen tot een werkelijke kijk op haar leven. Toen wij in Nijmegen woonden, gingen mijn ouders een keer op vakantie. En oma zou oppassen. Het werd een tijd waarin mijn broers en ik niets mochten doen. Was dat haar manier geweest om te tonen dat ze bezorgd was? Dat ze van ons hield? En hoe kwam het dat als er een bal op haar keukenbalkonnetje terechtkwam van voetballende jongens dat ze die dan gewoon kapotstak? Was dat ook mijn oma?
Oeps
Vanaf Laura’s tweede verjaardag deed Wim deed mee aan superbikesraces. Tussen de raceweekenden in ben ik een keer met de kinderen naar het verpleegtehuis gegaan om haar te bezoeken. Ik mocht met haar wandelen als ik een rolstoel gebruikte. Susanne duwde Michel in de buggy en ik duwde oma. Op een gegeven moment tijdens de wandeling had ik de rolstoel even niet vast. Helaas had ik niet in de gaten dat de weg een beetje naar beneden ging. Totdat ik een klein piepgeluidje van oma hoorde: Patries! Zonder dat ik het gezien had, was oma de struiken ingereden! Het was niet eenvoudig haar er weer uit te halen, ook omdat we alle twee moesten lachen. De kinderen konden er gelukkig ook om lachen.
Lijf
Mijn oma en ik hadden best veel gemeen. We konden allebei snurken als de beste. We hadden precies dezelfde maat schoenen, zelfs de breedte klopte. Dat was wel lastig, want soms had ze weer eens schoenen gekocht die ik dan weer erfde, en ik vond ze dan niet eens mooi. Net als ik was zij ook altijd aan het handwerken. Veel technieken heb ik van haar geleerd. Omdat we beiden geen standaardmaat hadden plozen we samen de Wehkampgids uit op zoek naar passende beha’s. Soms kreeg ik van haar een dure beha; als puber vond ik dat tenminste duur. Ook gaf zij af en toe wat handdoeken aan mij, voor mijn uitzet. Ergens op zolder heb ik nog een geel patébakje met deksel wat zij mij ooit gegeven heeft. Maar het idee om ganzenlevertjes fijn te prakken heeft me er altijd van weerhouden het te gebruiken.
Haar lijf heeft haar, denk ik, op een gegeven moment wel in de weg gezeten. Ze kon zich steeds moeilijker verplaatsen. Eerst met een stok, later met een driewieler met handrem. Als ze bij mijn ouders logeerde, dan kon ze alleen maar in de woonkamer slapen, de trap kon ze misschien nog wel op, maar zeker niet af. Als ze wilde gaan zitten op de lage bank, dan liet ze zich gewoon achterovervallen. Ze had totaal geen spieren meer in haar lijf. Ik kon haar verwennen door haar te masseren op de Indische manier. Vooral haar voeten deden altijd pijn. Ze had een of ander zalfje uit België, Baume-Mengier of zoiets, waar ik haar mee moest insmeren. Ze had een hele droge huid, en ze bleef smeren. Overal stonden wel potjes zalf.
Omdat ze zo afhankelijk was, durfde ze op het eind van haar leven niets meer te vragen, en ik heb het ook niet gezien. Misschien had ik nog wel zoveel met en voor haar kunnen doen, maar dat zal ik nooit weten.
Zussen
Tante El was de zus die na haar kwam in het rijtje. Waar oma Ger blank was, had tante El een Indisch uiterlijk. Tante Ans, die nog leeft en in Londen woont, lijkt sprekend op haar. Ze heeft dezelfde witte haren, de grote omvang en een koelkast vol eten. Ze lacht hetzelfde, het is haast griezelig. Tante Fried sukkelt met haar gezondheid en lijkt ook veel op oma. Het is alweer een tijd geleden dat de drie ‘blanke’ zussen samen waren. Maar als je dan zag hoeveel plezier ze samen hadden! Misschien hadden ze wel ruzie, maar dat heb ik nooit gezien.
Mijn moeder was enig meisje, net als ik, ook met drie jongere broers. Als je altijd zussen hebt gehad, kun je niet zo goed begrijpen hoe het is om als enig meisje op te groeien.
Afscheid
Haar einde kwam toch nog onverwachts en toen we op de begrafenis een laatste blik mochten werpen in de kist vond ik het nog heel onwerkelijk. Ze was er niet meer. De houten kist had aan de bovenkant een soort luikje waardoor we haar gezicht nog konden zien. Ik herinner me de gezellige kerk in Alkmaar met de hoge vrolijk gebrandschilderde ramen. Oom Rob bleef maar huilen, en daar moest ik bijna ook van huilen. En de pastoor vertelde over oma, wel persoonlijk, maar niet zo persoonlijk als een familielid had kunnen vertellen over haar leven. Misschien dat dit verhaal zo’n afscheidstoespraak is. Mijn ooms, enkele neven en mijn vader droegen haar kist naar buiten. Het was guur en winderig op het kerkhof. Hun jassen wapperden in de wind, terwijl hun silhouetten zich tegen de sombere lucht aftekenden. Zo droegen de mannen oma naar haar laatste rustplaats.
De laatste keer dat ze haar op handen konden dragen?
Het was niet eenvoudig om haar voor te stellen als jong meisje, in de bloei van haar leven, met dik vuurrood haar. Ik was nieuwsgierig naar hoe ze in de Tropen leefde en hoe ze was toen ze mijn opa ontmoette. Ik wilde weten hoe ze de geboorte van mijn moeder heeft ervaren. En hoe de overgang was van het warme Indië naar het koude Holland. Het is jammer dat ik nooit echt met haar van vrouw tot vrouw heb kunnen praten. Wat ik nu weet van vrouwzijn had ik willen toetsen met haar ervaringen. Ik had achter dat schild willen kijken naar wie werkelijk mijn oma was. Gewoon van mens tot mens. Ik had haar dromen willen kennen, haar wensen en haar liefde.
Patricia Coors, 9 juli 2002
Geen opmerkingen:
Een reactie posten